Van: "Remmerswaal Accountants & Adviseurs" <info@remmerswaal.nl>
Aan: "Jan Scherpenisse - Remmerswaal Accountants & Adviseurs" <scherpenisse@remmerswaal.nl>
Datum: 11-4-2019 14:00:58
Onderwerp: Nieuwsbrief Remmerswaal Accountants & Adviseurs - 2019-04-11

Remmerswaal
donderdag, 11 april 2019
Geachte relatie,

Met deze mail ontvangt u een nieuwe uitgave van onze digitale nieuwsbrief, de editie van de maand april.

Wij willen u hiermee informeren over mogelijk voor u van belang zijnde actualiteiten en ontwikkelingen. Mocht u meer informatie over een of meerdere onderwerpen willen ontvangen en/of een vraag over een specifiek artikel hebben, dan kunt u natuurlijk altijd contact opnemen met uw Remmerswaal-adviseur. U kunt nog meer nieuwsitems vinden op onze site www.remmerswaal.nl. Daar treft u ook algemene informatie over onze organisatie aan.

Wij wensen u veel leesplezier.

Deze nieuwsbrief bevat de volgende items:


Ritten naar golfclub deels privé
Wetsvoorstel bovenmatig lenen
Vrijgesteld inkomen heeft geen invloed op algemene heffingskorting
Twee appartementen vormen niet samen een eigen woning
Transitievergoeding verschuldigd ondanks financiële problemen werkgever
Auto van de zaak als arbeidsvoorwaarde
Inspectie SZW controleert op aanwezigheid RI&E
Geen tariefdifferentiatie overdrachtsbelasting
Beoordeling arbeidsverhouding bestuurder met management-bv
Misbruik verhoogde schenkingsvrijstelling
Conceptbesluit overgangsrecht Brexit zonder overeenkomst
 
Ritten naar golfclub deels privéLoonbelasting

 

De dga van een bv had de beschikking over een auto van de bv. In het jaar 2011 had de dga een “verklaring geen privégebruik auto”. Volgens de bijgehouden rittenadministratie heeft de dga in dat jaar 326 privékilometers met de auto gereden. De rittenadministratie omvatte in 2011 79 ritten naar en van golfclubs. Volgens de rittenadministratie waren dit zakelijke ritten, omdat de dga tijdens deze bezoeken aan de golfclubs alleen zakelijke relaties heeft ontmoet op afspraak. De Belastingdienst merkte deze ritten aan als privé. Het aantal privékilometers in 2011 kwam daardoor uit op meer dan 500. De Belastingdienst legde daarom een naheffingsaanslag loonheffingen op aan de dga.

Volgens Hof Den Bosch hadden de ritten een gemengd, deels zakelijk en deels privékarakter. Volgens een door de dga ingebrachte rapportage over 2010 speelde een golfer gemiddeld zeventien rondjes per jaar. Het hof merkte dat aantal bezoeken aan niet als zakelijk. Omdat in deze procedure niet duidelijk was of de dga naast de in zijn kilometeradministratie opgenomen ritten ook nog met zijn privéauto naar de golfclub was gereden, merkte het hof de kilometers die samenhingen met 17 bezoeken aan de golfclubs aan als privékilometers. De minimale afstand voor een enkele reis naar een golfclub volgens de rittenadministratie bedroeg acht kilometer. Op basis daarvan bedroeg het aantal als privé aangemerkte kilometers minimaal 8 x 2 x 17 = 272. Dit aantal opgeteld bij het aantal in de rittenadministratie verwerkte privékilometers van 326 leidde tot een totaal aantal van 598 kilometers privé. Volgens het hof heeft de inspecteur terecht een naheffingsaanslag voor de bijtelling opgelegd.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het hof zonder nadere motivering ongegrond verklaard.

 
Wetsvoorstel bovenmatig lenenInkomstenbelasting

 

Bij de indiening van het Belastingplan 2019 is een wetsvoorstel aangekondigd dat aanmerkelijkbelanghouders (meestal dga’s) moet ontmoedigen om te veel geld te lenen van hun bv. Momenteel worden bovenmatige leningen bestreden door ze aan te merken als een winstuitdeling. De bewijslast daarvoor rust op de Belastingdienst.

Het aangekondigde wetsvoorstel is nu ter consultatie gepubliceerd. Tot 1 april kan daarop worden gereageerd. De strekking van het wetsvoorstel is dat de dga inkomstenbelasting moet betalen voor zover de leningen bij de eigen bv uitstijgen boven € 500.000. Het bovenmatige deel van de lening wordt aangemerkt als “fictief regulier voordeel uit aanmerkelijk belang” en als zodanig belast in box 2. Een eenmaal belast bovenmatig deel van de lening telt in volgende jaren niet meer mee en verhoogt de drempel van € 500.000. Volgens de memorie van toelichting heeft de kwalificatie alleen fiscale gevolgen en verandert de schuld van de dga niet door de belastingheffing. Dat betekent dat de dga rente verschuldigd blijft aan de bv, hetgeen de vraag oproept of het dan niet beter is om (een deel van) de schuld door dividenduitkering af te lossen. Eigenwoningschulden zijn van de belastingheffing uitgezonderd.

Het wetsvoorstel heeft overigens niet alleen betrekking op schulden van de dga en zijn partner aan de bv, maar ook op schulden van verbonden personen die zelf geen aanmerkelijk belang in de bv hebben. Verbonden personen zijn bloed- of aanverwanten in de rechte lijn van de dga of zijn partner. Het bovenmatige deel van de schulden van een verbonden persoon wordt als fictief regulier voordeel in aanmerking genomen bij de dga.

Na de internetconsultatie zal het wetsvoorstel ter advies worden voorgelegd aan de Raad van State. Het is de bedoeling om het wetsvoorstel nog deze zomer in te dienen bij de Tweede Kamer. De geplande invoeringsdatum is 1 januari 2022.

 
Vrijgesteld inkomen heeft geen invloed op algemene heffingskortingInkomstenbelasting

 

De algemene heffingskorting vermindert het bedrag aan te betalen inkomstenbelasting. Iedere belastingplichtige heeft recht op de algemene heffingskorting, met dien verstande dat deze heffingskorting daalt naarmate het belastbare inkomen uit werk en woning (box 1) hoger is.

De vraag in een procedure bij de Hoge Raad is of vrijgesteld inkomen, dat iemand verdient bij een instelling van de Europese Unie, tot gevolg heeft dat de algemene heffingskorting wordt verlaagd.

Hof Den Haag was van oordeel dat een vermindering van de algemene heffingskorting in strijd is met het EU-recht, omdat het EU-salaris daardoor indirect wordt belast. Dat de algemene heffingskorting rekening houdt met de draagkracht van een belastingplichtige vindt het hof geen rechtvaardigingsgrond vormen. De staatssecretaris heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof.

De algemene heffingskorting kan worden gekwalificeerd als onderdeel van het tarief of als een belastingvoordeel, dat afhankelijk is van de hoogte van het inkomen. In het eerste geval wordt het vrijgestelde salaris indirect belast, doordat het tarief hoger wordt als rekening wordt gehouden met het vrijgestelde salaris. In het tweede geval geldt de hoogte van het inkomen op niet-discriminerende wijze zowel voor personeelsleden van de EU als voor iedere andere belastingplichtige.

De Advocaat-Generaal (A-G) bij de Hoge Raad meent dat verlaging van de algemene heffingskorting door rekening te houden met het vrijgestelde EU-salaris in strijd is met het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de EU. Op grond van de wetsgeschiedenis meent de A-G dat de algemene heffingskorting deel uitmaakt van de berekening van de belastingdruk in de inkomstenbelasting als algemene draagkrachtheffing. Het vrijgestelde Europese inkomen mag daarbij geen rol mag spelen. Daarnaast merkt de A-G op dat de Europeesrechtelijk vrijgestelde inkomsten geen deel uitmaken van het belastbaar inkomen uit werk en woning en dus niet kunnen leiden tot vermindering van de algemene heffingskorting.

De conclusie van de A-G is dat het beroep in cassatie van de staatssecretaris ongegrond dient te worden verklaard. Mocht de Hoge Raad anders oordelen, dan zou de Hoge Raad prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU moeten stellen.

 
Twee appartementen vormen niet samen een eigen woningInkomstenbelasting

 

Een eigen woning is een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat de belastingplichtige, of personen die tot zijn huishouden behoren, anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van eigendom. Een belastingplichtige kan slechts één eigen woning in de zin van de Wet IB 2001 hebben. Er kan tijdelijk sprake zijn van twee eigen woningen, wanneer de “oude” eigen woning leeg staat in afwachting van verkoop of wanneer een woning is aangekocht en leeg staat of in aanbouw is in afwachting van bewoning op een later moment.

De vraag in een procedure was of twee naast elkaar gelegen appartementen tezamen één eigen woning konden vormen. Beide appartementen waren eigendom van dezelfde belastingplichtige en werden door de belastingplichtige en diens gezin gebruikt. De rechtbank oordeelde dat geen sprake was van een eigen woning omdat de appartementen bouwtechnisch zelfstandige woningen waren, die elk over een eigen voordeur en eigen voorzieningen zoals een keuken, een badkamer en een toilet beschikten. Een doorgang tussen de appartementen was er niet. De hal waar de voordeuren van de appartementen op uitkwamen was via de lift en het trappenhuis toegankelijk voor derden. Dat betekende dat de hal onderdeel was van de gemeenschappelijke ruimten van het appartementencomplex.

De rechtbank was verder van oordeel dat het voornemen om een doorgang tussen beide appartementen te maken niet van beide bestaande en bewoonde appartementen een woning in aanbouw maakte. In hoger beroep onderschreef het gerechtshof de uitspraak van de rechtbank.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het hof ongegrond verklaard.

 
Transitievergoeding verschuldigd ondanks financiële problemen werkgeverArbeidsrecht

 

In het Burgerlijk Wetboek staat dat een tussen partijen geldende regel niet van toepassing is als dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De rechter moet met een beroep op de redelijkheid en billijkheid terughoudend omgaan, zeker als het gaat om een regel van dwingend recht. Als in de wettelijke regel al een afweging van belangen is gemaakt door de wetgever, dan heeft een beroep op de redelijkheid en billijkheid alleen in uitzonderlijke gevallen kans van slagen.

Bij de regeling van de transitievergoeding heeft de wetgever een afweging van belangen gemaakt. Zo is de werkgever geen transitievergoeding verschuldigd als hij failliet is verklaard, aan hem surseance van betaling is verleend of onder de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen valt. De transitievergoeding kan in termijnen worden betaald als betaling ineens tot onaanvaardbare gevolgen voor de bedrijfsvoering van de werkgever leidt.

Een werkgever wilde met een beroep op de redelijkheid en billijkheid de aan een ontslagen werknemer verschuldigde transitievergoeding niet betalen. Het beroep was gebaseerd op financiële problemen van de werkgever. Die problemen waren aanleiding voor het ontslag. Volgens de kantonrechter zijn financiële problemen niet heel uitzonderlijk. Wel honoreerde de kantonrechter het verzoek om betaling in zes termijnen. De kantonrechter vond dat de werkgever voldoende had aangetoond dat betaling ineens van de transitievergoeding tot problemen zou leiden.

 
Auto van de zaak als arbeidsvoorwaardeArbeidsrecht

 

Volgens het Burgerlijk Wetboek mag een werkgever met een beroep op een tussen partijen geldend schriftelijk beding een arbeidsvoorwaarde van een werknemer eenzijdig wijzigen. De werkgever moet bij de wijziging van de arbeidsvoorwaarde een zwaarwegend belang hebben.

Een werkgever kende voor zijn werknemers een autoregeling. Criteria voor toekenning van een auto van de zaak waren een jaarlijks aantal zakelijke kilometers van ten minste 10.000 of een koppeling aan het functieniveau. Het niet meer voldoen aan de criteria was volgens de regeling aanleiding om deelname aan de regeling te beëindigen. De werkgever wilde de deelname aan de autoregeling van een werknemer beëindigen omdat hij in de twee voorgaande jaren minder dan 10.000 zakelijke kilometers had gereden. De werknemer mocht de auto na de kennisgeving nog enkele maanden gebruiken. De werkgever bood de werknemer ter compensatie een financiële vergoeding aan. De werknemer meende dat sprake was van een arbeidsvoorwaarde die de werkgever niet mocht beëindigen. Volgens de werkgever was de verstrekking van een auto geen arbeidsvoorwaarde.

De kantonrechter deelde de opvatting van de werknemer dat de verstrekking van een auto moet worden gezien als een arbeidsvoorwaarde. De werknemer had vanaf 2004 een auto van de werkgever ter beschikking, die hij ook privé mocht gebruiken. De brandstof voor het privégebruik werd door de werkgever betaald. Volgens de kantonrechter moet een dergelijk voordeel vanwege de aard en de duur worden aangemerkt als een arbeidsvoorwaarde.

Het in de autoregeling opgenomen beding gold als een eenzijdig wijzigingsbeding. De werkgever had, gezien de kosten van de auto, een voldoende zwaarwegend belang bij de beëindiging van de terbeschikkingstelling van de auto aan de werknemer. Wel moest de werkgever toestaan dat de werknemer de auto nog enkele maanden mag gebruiken en hem gedurende een zekere periode compenseren voor een deel van het optredende nadeel.

 
Inspectie SZW controleert op aanwezigheid RI&EArbeidsrecht

 

De Arbowet bepaalt dat de werkgever moet zorgen voor de veiligheid en de gezondheid van zijn werknemers en verplicht de werkgever om een beleid te voeren dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden. De werkgever moet het arbeidsomstandighedenbeleid regelmatig toetsen aan de ervaringen die daarmee zijn opgedaan en zo nodig de op dat beleid gebaseerde maatregelen aanpassen. Onderdeel van het arbeidsomstandighedenbeleid is een inventarisatie en evaluatie van de risico's die voor de werknemers aan de arbeid zijn verbonden. De werkgever moet deze risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) schriftelijk vastleggen. De RI&E moet naast een beschrijving van de gevaren ook de risicobeperkende maatregelen bevatten die werkgever neemt. De RI&E is een dynamisch geheel, dat wil zeggen dat deze wordt aangepast zo dikwijls als de daarmee opgedane ervaring, gewijzigde werkmethoden of werkomstandigheden daartoe aanleiding geven.

RI&E

Voor het opstellen van de RI&E zijn instrumenten ontwikkeld door brancheorganisaties. Deze zijn afgestemd op veel voorkomende risico’s in de betreffende branche. Als alternatief kan gebruik gemaakt worden van het algemene MKB RI&E-instrument. Werkgevers die voor in totaal niet meer dan 40 uur per week arbeid laten verrichten kunnen gebruik maken van een verkorte versie van de RI&E, de checklist gezondheidsrisico’s. De werkgever moet de RI&E laten toetsen door een gecertificeerde persoon of arbodienst. De verplichte toetsing geldt niet voor de werkgever die niet meer dan 25 werknemers in dienst heeft, mits hij gebruik gemaakt heeft van een goedgekeurd RI&E-instrument.

Controle

De Inspectie SZW controleert op naleving van de Arbowetgeving. Onderdeel van die controle is de aanwezigheid van een RI&E met het bijbehorende plan van aanpak. Het ontbreken daarvan of het niet op orde hebben van de RI&E is een overtreding die kan worden beboet. De hoogte van de boete is afhankelijk van de grootte van het bedrijf. Het normbedrag voor het ontbreken van een RI&E is € 3.000. De op te leggen boete is een percentage van het normbedrag. Dat begint bij 10% voor werkgever met 1 tot 4 werknemers en loopt op tot 100% bij 500 of meer werknemers.

 
Geen tariefdifferentiatie overdrachtsbelastingOnroerende zaken

 

In de Tweede Kamer zijn vragen gesteld over de fiscale behandeling van verhuurde woningen. Een van de vragen is of de staatssecretaris bereid is vastgoedportefeuilles die meer dan drie woningen bevatten altijd in box 1 in plaats van in box 3 te belasten, bijvoorbeeld door een dergelijke portefeuille als onderneming aan te merken. De staatssecretaris wijst op de rangorde van de Wet IB 2001. Aan de hand van feiten en omstandigheden wordt beoordeeld of het gaat om ondernemingsvermogen, om resultaat uit overige werkzaamheden of om beleggingen die in box 3 vallen. De staatssecretaris wijst erop dat aan de Eerste en Tweede Kamer toezeggingen zijn gedaan om onderzoek te doen naar een andere wijze van belastingheffing over huurinkomsten uit onroerende zaken. Het doel van dat onderzoek is niet om beleggen in woningen fiscaal minder aantrekkelijk te maken, maar om varianten in beeld te brengen die kunnen bijdragen aan een beter belastingstelsel.

Het tarief voor de overdrachtsbelasting, dat is de belasting die betaald moet worden bij verkrijging van bestaande onroerende zaken, bedraagt 2% voor woningen en 6% voor andere onroerende zaken. De staatssecretaris ziet niets in een gevarieerd tarief voor de overdrachtsbelasting om het voor beleggers minder interessant te maken om woningen te kopen voor de verhuur. Een dergelijke variatie zou moeten bestaan uit een nultarief voor starters op de woningmarkt en een hoger tarief van bijvoorbeeld 10% voor derde en verdere woningen. Volgens de staatssecretaris leidt dat tot ingewikkelde regelgeving en het risico van ontwijking van het hoge tarief door middel van constructies.

 
Beoordeling arbeidsverhouding bestuurder met management-bvSociale verzekeringen

 

Werknemer is de natuurlijke persoon die werkt in een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Werknemers zijn verzekerd voor ziekte, werkloosheid en arbeidsongeschiktheid. De werkgever betaalt de premies voor de werknemersverzekeringen. Er bestaat een privaatrechtelijke dienstbetrekking als partijen een arbeidsovereenkomst hebben gesloten. Voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst moet voldaan zijn aan drie voorwaarden:

  • een gezagsverhouding tussen werkgever en werknemer;
  • de verplichting van de werknemer om arbeid persoonlijk te verrichten;
  • de verplichting van de werkgever om loon te betalen.

Volgens de Hoge Raad bestaat er een gezagsverhouding tussen de bestuurder van een vennootschap en de vennootschap als de bestuurder zich heeft verbonden om de bestuurderswerkzaamheden tegen loon te verrichten. Een bestuurder kan zich ook jegens de vennootschap hebben verbonden om werkzaamheden te verrichten op basis van een overeenkomst van opdracht. De beoordeling van de arbeidsverhouding vindt plaats met inachtneming van alle relevante omstandigheden. Een tweetal procedures voor de rechtbank Gelderland laat zien dat de uitkomst verschillend kan zijn.

In de eerste procedure negeerde de rechtbank het bestaan van managementovereenkomsten tussen drie beheervennootschappen en een werkvennootschap. De beheervennootschappen waren minderheidsaandeelhouders. De managementovereenkomsten bevatten bepalingen die meer wezen op een arbeidsovereenkomst dan op een overeenkomst van opdracht. Zo mochten de beheervennootschappen de werkzaamheden niet zonder voorafgaande toestemming van de werkvennootschap door een ander laten uitvoeren en was een vaste maandvergoeding afgesproken op basis van een 40-urige werkweek. Bij ziekte zou de vergoeding volgens de overeenkomst gedurende twaalf maanden worden doorbetaald. Verder omvatten de managementovereenkomsten een non-concurrentiebeding voor een periode van twee jaar na beëindiging van de werkzaamheden.

Omdat sprake was van privaatrechtelijke dienstbetrekkingen waren de bestuurders verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen. De in de regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder 2016 opgenomen uitzonderingen op de verzekeringsplicht deden zich niet voor. De bestuurders bezaten samen niet alle aandelen van de werkvennootschap. De aandelen waren ook niet gelijk verdeeld onder de aandeelhouders.

In de tweede procedure was de uitkomst anders. Ook deze procedure betrof de kwalificatie van de arbeidsverhouding van bestuurders, die op basis van managementovereenkomsten werkzaam waren. Volgens de overeenkomsten moesten zij de arbeid persoonlijk verrichten. Hun beheervennootschappen hadden geen andere mensen in dienst. Beide beheervennootschappen waren minderheidsaandeelhouders in de vennootschap waarvoor de werkzaamheden werden verricht. De rechtbank zag aanknopingspunten voor het aannemen van arbeidsovereenkomsten, maar ook voor overeenkomsten van opdracht. De rechtbank besloot tot het laatste, omdat beide bestuurders hun persoonlijke kennis en expertise ook gebruikten voor de ontwikkeling van nieuwe concepten buiten de vennootschap waarvan zij bestuurder waren. Dat de bestuurders formeel gezien hun eigen ontslag niet konden tegenhouden vond de rechtbank niet doorslaggevend voor de beoordeling van de arbeidsverhouding. Wel belangrijk vond de rechtbank dat de managementovereenkomsten geen voorwaarden omvatten waaronder de opdracht moest worden uitgevoerd. Zo ontbraken afspraken over werktijden en vakantiedagen, auto’s en onkostenvergoedingen. Dergelijke voorwaarden stonden wel in de arbeidsovereenkomsten die de bestuurders met hun beheervennootschappen waren overeengekomen. Voor deze bestuurders gold geen verzekeringsplicht.

 
Misbruik verhoogde schenkingsvrijstellingSuccessiewet

 

Sinds 2017 is de verhoogde schenkingsvrijstelling ten behoeve van de eigen woning niet langer beperkt tot schenkingen van ouders aan hun kinderen. Mensen tussen 18 en 40 jaar mogen van iedereen eenmalig een schenking van maximaal € 102.010 (bedrag 2019) vrij van schenkbelasting ontvangen. Het geschonken bedrag moet binnen twee jaar na het jaar van de schenking worden benut voor de bouw of verwerving van een eigen woning, de aflossing van de eigenwoningschuld, de verbetering of het onderhoud van de eigen woning of voor de aflossing van een restschuld. In 2020 wordt de regeling geëvalueerd. Daarbij zal onderzocht worden of zich ongewenste constructies voordoen. Een mogelijke ongewenste constructie is de kruislingse schenking. Die constructie wordt toegepast wanneer voor een schenking van ouders aan hun kind al een beroep is gedaan op de eenmalig verhoogde vrijstelling. Om een volgende schenking toch belastingvrij te kunnen doen, schenkt ouderpaar 1 aan het kind van ouderpaar 2 en andersom.

In antwoord op Kamervragen zegt de staatssecretaris van Financiën dat de Belastingdienst kruislingse schenkingen zal beschouwen als schenkingen van de ouder(s) aan het eigen kind. Dat betekent dat schenkbelasting van het kind wordt geheven, indien het kind eerder een beroep heeft gedaan op de verhoogde vrijstelling voor een schenking van de ouders. De staatssecretaris vindt het gebruik van kruislingse schenkingen om de verhoogde vrijstelling voor de eigen woning meerdere keren te kunnen benutten in strijd met de letter en geest van de Successiewet. In strijd met de letter van de wet omdat door het stellen van de voorwaarde van een schenking door het andere ouderpaar aan het eigen kind niet voldaan is aan de eis dat de schenking onvoorwaardelijk wordt gedaan.

De staatssecretaris is overigens niet van plan om wijzigingen in de regeling door te voeren om dit soort niet wenselijke fiscale constructies onmogelijk te maken. Bij het wijzigen van de regeling van de vrijstelling per 1 januari 2017 is bewust gekozen voor een ruimere toepassing dan de ouder-kindrelatie.

 
Conceptbesluit overgangsrecht Brexit zonder overeenkomstInternationaal

 

De staatssecretaris van Financiën heeft een conceptbesluit met overgangsrecht gepubliceerd voor het geval het Verenigd Koninkrijk de Europese Unie verlaat zonder overeenkomst. Het besluit bevat een algemene goedkeuring voor een aantal belastingwetten, waardoor het Verenigd Koninkrijk voor het jaar 2019 c.q. voor boekjaren die vóór 30 maart 2019 zijn aangevangen beschouwd wordt als lid van de Europese Unie. De algemene goedkeuring geldt voor:

  • de Wet inkomstenbelasting 2001;
  • de Wet op de loonbelasting 1964 (met deels een verlengde overgangsperiode voor alleen bestaande gevallen);
  • de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen;
  • de Wet op de vennootschapsbelasting 1969;
  • de Algemene wet inzake rijksbelastingen; en
  • de op deze wetten betrekking hebbende algemene maatregelen van bestuur, ministeriële regelingen en beleidsbesluiten.

Daarnaast bevat dit besluit specifieke goedkeuringen voor de Loonbelasting, de Invorderingswet en de bpm. De specifieke goedkeuring voor de Loonbelasting betreft de toepassing van het anoniementarief en de identificatieplicht. Tot 15 maanden na de terugtrekking uit de EU worden VK-burgers en hun familieleden niet beschouwd als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet. Dat betekent dat zij geen verblijfsvergunning en tewerkstellingsvergunning nodig hebben om toepassing van het anoniementarief te voorkomen.

De goedkeuring voor de Invorderingswet betreft uitstel van betaling voor aanslagen inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting over belastingjaren tot en met 2019. De specifieke goedkeuring voor de bpm betreft de export van een motorvoertuig voor 30 maart 2019 als dat voertuig binnen drie maanden wordt ingeschreven in het kentekenregister van het VK.

 

Hopelijk heeft u de opgenomen artikelen als interessant en nuttig ervaren.


Wilt u op de hoogte blijven van actueel nieuws? Volg ons op LinkedIn via Remmerswaal en mis geen belangrijk nieuws. Ook interesse voor nieuws van onze loonadviseurs volg dan ons op LinkedIn via RemmerswaalLoon.

 



Met vriendelijke groet,

Remmerswaal Accountants & Adviseurs

U ontvangt deze e-mail van Remmerswaal Accountants & Adviseurs
Wilt u liever geen e-mail meer ontvangen op dit e-mailadres, klik dan hier om u af te melden.
www.remmerswaal.nlinfo@remmerswaal.nl