Van: "Remmerswaal Accountants & Adviseurs" <info@remmerswaal.nl>
Aan: "Jan Scherpenisse - Remmerswaal Accountants & Adviseurs" <scherpenisse@remmerswaal.nl>
Datum: 13-10-16 12:54:07
Onderwerp: Nieuwsbrief Remmerswaal Accountants & Adviseurs - 2016-10-13

Remmerswaal
donderdag, 13 oktober 2016
Geachte relatie,

Met deze mail ontvangt u een nieuwe uitgave van onze digitale nieuwsbrief, de editie van de maand oktober.

Wij willen u hiermee informeren over mogelijk voor u van belang zijnde actualiteiten en ontwikkelingen. Mocht u meer informatie over een of meerdere onderwerpen willen ontvangen en/of een vraag over een specifiek artikel hebben, dan kunt u natuurlijk altijd contact opnemen met uw Remmerswaal-adviseur. U kunt nog meer nieuwsitems vinden op onze site www.remmerswaal.nl. Daar treft u ook algemene informatie over onze organisatie aan.

Wij wensen u veel leesplezier.

Deze nieuwsbrief bevat de volgende items:


Winstcorrectie mag naar herinvesteringsreserve
Valutaverlies door omzetting geen deel eigenwoningschuld
Mogelijke aanpassingen box 3
Transitievergoeding bij ontbinding na twee jaar arbeidsongeschiktheid
Overgangsregeling transitievergoeding kleinere werkgevers
Dienstbetrekking gefingeerd om uitkering te verkrijgen
Kamervragen kosten omzetting hypotheek
 
Winstcorrectie mag naar herinvesteringsreserveOndernemingswinst

 

Ondernemers kunnen de belastingheffing over de boekwinst bij verkoop van een bedrijfsmiddel uitstellen door de vorming van een herinvesteringsreserve. Voorwaarde is dat de ondernemer het voornemen moet hebben om tot herinvestering van de opbrengst over te gaan. Transacties tussen een BV en haar aandeelhouders moeten op zakelijke voorwaarden plaatsvinden. Wanneer dat niet het geval is kan de Belastingdienst de winst van de BV corrigeren en het voordeel dat de aandeelhouders met de transactie hebben verkregen als een uitdeling van winst belasten.

Een BV verkocht in 2005 een aantal panden aan haar dga en aan zijn kinderen voor bedragen die lager waren dan de WOZ-waarden. Nadat de inspecteur bij een boekenonderzoek van deze feiten op de hoogte was gekomen legde hij een navorderingsaanslag op aan de BV. Volgens de rechtbank mocht de inspecteur belasting navorderen, omdat hij de beschikking had over het daarvoor vereiste nieuwe feit. Er had voor het opleggen van de definitieve aanslag Vpb 2005 overleg met de BV plaatsgehad maar daarbij was niet aan de orde gekomen dat de verkoop van de panden een transactie tussen gelieerde partijen betrof. De vraag in de aangifte Vpb 2005 naar transacties met gelieerde partijen was met "nee" beantwoord. De rechtbank vond de door de inspecteur aangebrachte winstcorrectie niet te hoog, gelet op de overgelegde taxatierapporten.

De BV wilde de hoger vastgestelde boekwinst op de panden toevoegen aan de herinvesteringsreserve die zij na de verkoop van de panden had gevormd. Dat stonden de rechtbank en, in hoger beroep, het gerechtshof niet toe. De BV heeft genoegen genomen met een te lage prijs. Voor het bedrag van de winstcorrectie kan zij geen herinvesteringsvoornemen hebben gehad aan het einde van het boekjaar 2005. Het bestaan van een herinvesteringsvoornemen is een voorwaarde om een herinvesteringsreserve te kunnen vormen.

De Hoge Raad verwijst naar de conclusie van de Advocaat-generaal. Daaruit blijkt dat de aanwending van de verkoopopbrengst van een bedrijfsmiddel een aanwijzing kan vormen voor het bestaan van een voornemen tot herinvestering. Ook wanneer de opbrengst niet voor herinvestering beschikbaar is, kan er een voornemen tot herinvestering bestaan, zij het met andere middelen. De enkele constatering dat de BV de bedoeling had om de dga en zijn kinderen te bevoordelen leidt er niet toe dat de BV geen voornemen tot herinvestering had. Het hof had zijn oordeel op dat punt nader moeten motiveren.

De Hoge Raad merkt op dat, wanneer bij de vervreemding van een bedrijfsmiddel een uitdeling van winst wordt geconstateerd, de overdrachtsprijs wordt gesteld op de waarde in het economisch verkeer. Dan ligt het voor de hand om ook voor het begrip opbrengst voor de toepassing van de herinvesteringsreserve uit te gaan van die hogere waarde. Met dit oordeel komt de Hoge Raad terug op zijn tot nu bestaande opvatting.

 
Valutaverlies door omzetting geen deel eigenwoningschuldInkomstenbelasting

 

De eigenwoningschuld omvat de schulden die zijn aangegaan voor het verwerven, verbeteren of onderhouden van de eigen woning. De rente en kosten van de eigenwoningschuld zijn aftrekbaar. De aftrek is beperkt tot de kosten die rechtstreeks voortvloeien uit het opnemen, verlengen of aflossen van geldleningen die zijn aangegaan voor de eerder genoemde doelen. Koersverlies dat wordt geleden bij de omzetting van een eigenwoningschuld in een andere valuta hoort daar niet bij.

De eigenaar van een woning zette in 2007 zijn eigenwoningschuld van een lening in euro’s om naar een lening in Zwitserse francs. De reden daarvoor was de lagere rente die gold voor een lening in francs. In 2010 werd de lening weer omgezet naar euro’s. Door de koersstijging van de franc ten opzichte van de euro leed de woningeigenaar een verlies van ruim € 127.000 door de omzetting. Dat bedrag wilde hij ten laste van zijn inkomen brengen als kosten van de geldlening. De Hoge Raad staat dat niet toe.

 
Mogelijke aanpassingen box 3Inkomstenbelasting

 

De staatssecretaris van Financiën heeft een brief naar de Tweede Kamer gestuurd over de belastingheffing in box 3. Er is onderzocht of en in hoeverre de ombouw naar een heffing op het werkelijk behaalde rendement mogelijk is. De voorlopige conclusie is dat het mogelijk is om bij de belastingheffing een betere benadering van het werkelijke rendement als grondslag te hanteren. Wel zal het altijd om een hybride stelsel gaan, met andere woorden, slechts voor een deel zal het gaan om een heffing op werkelijke rendementen en voor het restant om een heffing over een forfaitaire benadering van het werkelijke rendement. De staatssecretaris waarschuwt voor een toename van de risico’s van belastingontwijking en van de complexiteit. Wel lijkt een dergelijk stelsel uitvoerbaar, mits gegevens volledig, juist en tijdig geautomatiseerd worden aangeboden.

Voor de belastingheffing over het werkelijke rendement zijn twee systemen denkbaar. Het gaat om een vermogenswinstbelasting en een vermogensaanwasbelasting. Vermogensaanwasbelasting betekent dat bijvoorbeeld de koersstijging van een aandeel wordt belast, ook als de koersstijging niet door verkoop van het aandeel is gerealiseerd. Bij een vermogenswinstbelasting wordt de koersstijging pas belast als deze gerealiseerd is, dus in beginsel bij verkoop. Ook de gegevens die nodig zijn voor de heffing verschillen per systeem. Voor een vermogensaanwasbelasting zijn alleen gegevens nodig over het belastingjaar. Bij een vermogenswinstbelasting moet het aankoopbedrag bewaard worden tot het vermogensbestanddeel wordt verkocht.

De staatssecretaris beschrijft twee mogelijke varianten in zijn brief. De eerste variant heeft een vermogensaanwasbelasting als uitgangspunt en ziet er als volgt uit:

  • bank-, spaartegoeden en overige vorderingen: werkelijke rente wordt belast;
  • aandelen, obligaties en derivaten: de vermogensaanwas wordt belast, dus de koerswinst, de rente en de dividenden van dat jaar;
  • onroerende zaken en overig vermogen: het belastbaar inkomen wordt forfaitair bepaald;
  • het heffingvrije vermogen wordt omgezet in een heffingvrije voet voor de werkelijke inkomsten uit vermogen.

De tweede variant is in de basis een vermogenswinstbelasting en ziet er als volgt uit:

  • bank-, spaartegoeden en overige vorderingen: werkelijke rente wordt belast;
  • aandelen, obligaties en derivaten: werkelijke rente en dividenden worden belast; vermogenswinst wordt belast bij realisatie, bij voorbeeld door verkoop;
  • onroerende zaken en overig vermogen: het belastbaar inkomen wordt forfaitair bepaald;
  • het heffingvrije vermogen wordt omgezet in een heffingvrije voet voor de werkelijke inkomsten uit vermogen.

Er is een derde variant, die sneller lijkt te kunnen worden ingevoerd dan de eerste twee en toch beter aansluit bij het werkelijke rendement dan de tussenstap die in 2017 in werking treedt. In deze variant wordt het rendement voor elke vermogenscategorie achteraf forfaitair vastgesteld. Het vermogen van de belastingbetaler wordt gesplitst in spaargeld, aandelen, obligaties, onroerende zaken en overig vermogen. Over de waarde van de bestanddelen in een categorie wordt het gemiddelde rendement van die categorie van het verstreken jaar toegepast. Ontwijking van belastingheffing door te schuiven in de vermogensmix wordt op die manier minder aantrekkelijk. Ook in deze variant wordt het heffingvrije vermogen omgezet in een heffingvrije voet voor de forfaitaire inkomsten uit vermogen.

De staatssecretaris wil in overleg met de Tweede Kamer komen tot een variant die in een wetsvoorstel zal worden uitgewerkt. Dat wetsvoorstel zou in het voorjaar van 2018 ter consultatie kunnen worden voorgelegd en in het najaar van 2018 worden ingediend bij het parlement.

 
Transitievergoeding bij ontbinding na twee jaar arbeidsongeschiktheidArbeidsrecht

 

Sinds 1 juli 2015 moet een werkgever aan een werknemer een transitievergoeding betalen wanneer de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever wordt beëindigd. De arbeidsovereenkomst moet dan wel ten minste 24 maanden hebben geduurd. Deze verplichting heeft directe werking. Dat wil zeggen dat de transitievergoeding altijd moet worden betaald bij het einde van een arbeidsovereenkomst op of na 1 juli 2015, ook als de procedure om de arbeidsovereenkomst te beëindigen voor 1 juli is ingediend. Ook als een arbeidsovereenkomst wordt opgezegd na twee jaar durende arbeidsongeschiktheid moet de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding betalen. Om dat te vermijden laten werkgevers de arbeidsovereenkomst met een arbeidsongeschikte werknemer vaak doorlopen, ook al heeft deze eigenlijk geen bestaansrecht of inhoud meer.

Nadat een werkneemster twee jaar arbeidsongeschikt was vroeg de werkgever aan het UWV om toestemming om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Dat verzoek werd voor 1 juli 2015 gedaan. Het duurde echter tot december 2015 voordat de toestemming werd verleend. Na opzegging door de werkgever eindigde de arbeidsovereenkomst op 1 maart 2016. Eveneens staat vast dat de arbeidsrelatie tussen partijen langer dan twee jaar heeft geduurd. De werkgever meende dat hij geen transitievergoeding hoefde betalen. Die opvatting is echter niet juist, zo blijkt uit de uitspraak van de kantonrechter.

De werkgever deed een beroep op de overbruggingsregeling transitievergoeding in de hoop op een lagere transitievergoeding. De overbruggingsregeling is alleen bedoeld voor opzegging wegens bedrijfseconomische omstandigheden. Een slechte financiële situatie van de werkgever is geen reden om geen transitievergoeding te hoeven betalen. De enige vorm van verlichting die de wet biedt is betaling in termijnen.

 
Overgangsregeling transitievergoeding kleinere werkgeversArbeidsrecht

 

Vóór de inwerkingtreding van de Wet werk en zekerheid (WWZ) kon een werkgever met toestemming van het UWV een werknemer ontslaan zonder dat hij de werknemer een vergoeding hoefde te betalen. Dat is met de invoering van de WWZ veranderd. Ongeacht de ontslagroute moet de werkgever bij ontslag op zijn initiatief een transitievergoeding betalen als de dienstbetrekking langer dan twee jaar heeft geduurd. Voor kleine werkgevers met financiële problemen is een overgangsregeling getroffen. Deze regeling houdt in dat onder bij de berekening van de transitievergoeding geen rekening wordt gehouden met de duur van de arbeidsovereenkomst vóór 1 mei 2013. De overgangsregeling loopt tot 1 januari 2020. Om deze regeling te mogen toepassen moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:

  1. het netto resultaat van de onderneming van de werkgever over de drie boekjaren voor het jaar, waarin de arbeidsovereenkomst eindigt, is negatief;
  2. het eigen vermogen van de onderneming is negatief aan het einde van het boekjaar voorafgaand aan het boekjaar waarin de arbeidsovereenkomst eindigt; en
  3. aan het einde van het boekjaar voorafgaand aan het boekjaar, waarin de arbeidsovereenkomst eindigt, is de waarde van de vlottende activa kleiner dan de kortlopende schulden.

Volgens de kantonrechter in Eindhoven volstaat het als het gemiddelde resultaat over de drie boekjaren negatief is om te bepalen of de werkgever voldoet aan de gestelde voorwaarden. De kantonrechter kwam tot dat oordeel in een procedure waarin het resultaat over 2013 positief was en over de jaren 2014 en 2015 negatief. Gemiddeld was het resultaat negatief. Bijkomend aspect was dat het resultaat over 2013 positief was door een verzekeringsuitkering die betrekking had op een schade die in 2012 was ontstaan. Tegenover die schade-uitkering stond een herbouwplicht. De werkgever had aan de ontslagen werknemer een transitievergoeding volgens de overbruggingsregeling betaald. De kantonrechter wees de vordering van de werknemer tot toekenning van de resterende wettelijke transitievergoeding af.

 
Dienstbetrekking gefingeerd om uitkering te verkrijgenSociale verzekeringen

 

Een arbeidsverhouding is een privaatrechtelijke dienstbetrekking wanneer is voldaan aan de volgende vereisten:

  • er is de verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid,
  • er is een gezagsverhouding, en
  • er is de verplichting tot het betalen van loon.

Bij de beoordeling van een arbeidsrelatie moet met alle omstandigheden van het geval rekening worden gehouden. Het kan zijn dat wat als een dienstbetrekking wordt gepresenteerd dat in werkelijkheid niet is. In het verleden gold als vaste rechtspraak dat door het ontbreken van een gezagsverhouding een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen echtgenoten niet aannemelijk is. Dat geldt niet meer. Ook in een arbeidsrelatie tussen (ex-)echtgenoten kan een gezagsverhouding bestaan. De familierelatie is wel een element dat in de beoordeling betrokken dient te worden.

Het UWV vorderde de uitkering op grond van de Wet Arbeid en Zorg (WAZO) terug van een vrouw die twee keer kort voor een bevalling een arbeidsovereenkomst sloot met een bv van haar echtgenoot. De eerste arbeidsovereenkomst was pas ingegaan nadat de WAZO-uitkering was aangevraagd. Beide dienstverbanden waren voor onbepaalde tijd afgesloten maar al in de uitkeringsperiode beëindigd. Tijdens het bevallingsverlof was geen vervanging geregeld. Na de beëindigingen van de dienstverbanden is geen ander personeel geworven. Bewijs dat de vrouw voor de bv had gewerkt was er niet. Een omschrijving van haar werkzaamheden kon zij alleen in algemene termen geven. Naar het oordeel van de Centrale Raad van Beroep betrof het gefingeerde dienstverbanden. Het UWV heeft terecht de WAZO-uitkeringen herzien en teruggevorderd.

 
Kamervragen kosten omzetting hypotheekCiviel recht

 

De minister voor Wonen en Rijksdienst heeft Kamervragen beantwoord over de omzetting van een hypotheek met hoge rente in een hypotheek met een lager rentepercentage. De vragen zijn mede namens de minister en de staatssecretaris van Financiën beantwoord.

Omzetting betekent vervanging van een bestaande lening door een nieuwe en komt dus neer op tussentijdse aflossing. Dat is vaak tot een zeker deel (10 tot 20%) van de hoofdsom mogelijk zonder kosten. Voor het resterende deel zal de geldverstrekker een vergoeding vragen, de zogenaamde boeterente. De vragenstellers willen weten of er maatregelen komen om een dergelijke omzetting kosteloos mogelijk te maken. Wanneer geldverstrekkers geen vergoeding mogen vragen van de consument bij het openbreken van de overeenkomst, zullen zij geen rentevaste periodes meer aanbieden. Omzetting vindt immers alleen plaats als de marktrente daalt, waardoor een rentevastperiode altijd ongunstig is voor de bank. Wanneer banken alleen een variabele hypotheekrente aanbieden kunnen consumenten hun renterisico niet meer afdekken.

Volgens een Europese Richtlijn Hypotheken mogen banken bij nieuwe hypotheken alleen de werkelijke kosten in rekening brengen bij extra aflossing. Deze verplichting geldt bij aflossen, oversluiten en bij rentemiddeling. Mogelijk valt de vergoeding voor vervroegde aflossing hierdoor lager uit. De richtlijn geldt voor leningen die vanaf 14 juli 2016 zijn verstrekt. De minister vindt het wenselijk dat banken niet meer kosten in rekening brengen bij tussentijdse aflossing dan het financiële nadeel dat zij daardoor lijden.

Stapsgewijs van de ene naar de andere geldverstrekker is in de praktijk lastig uitvoerbaar. De woning dient als onderpand voor de aflossing van de lening. De nieuwe geldverstrekker heeft minder zekerheid dan de oorspronkelijke geldverstrekker. De oorspronkelijke geldverstrekker heeft het recht van eerste hypotheek. Bij financiële problemen van de consument heeft de eerste geldverstrekker voorrang op andere schuldeisers, onder wie de nieuwe geldverstrekker. De eerste geldverstrekker zal toestemming moeten geven voor het vestigen van een tweede hypotheek op de woning en kan daar voorwaarden aan verbinden. Het stapsgewijs omzetten van een bestaande lening in een nieuwe lening bij een andere geldverstrekker heeft geen gevolgen voor het recht op hypotheekrenteaftrek, zolang aan de voorwaarden wordt voldaan.

 

Hopelijk heeft u de opgenomen artikelen als interessant en nuttig ervaren.

Twitter:
Wilt u op de hoogte blijven van actueel fiscaal nieuws? Volg ons op Twitter via @RemmerswaalInfo en mis geen belangrijk nieuws. Ook interesse voor nieuws van onze loonadviseurs volg dan ons op Twitter via @RemmerswaalLoon. Maar u kunt ons natuurlijk ook volgen via Facebook en Google+.

 



Met vriendelijke groet,

Remmerswaal Accountants & Adviseurs

U ontvangt deze e-mail van Remmerswaal Accountants & Adviseurs
Wilt u liever geen e-mail meer ontvangen op dit e-mailadres, klik dan hier om u af te melden.
www.remmerswaal.nlinfo@remmerswaal.nl