Van: "Remmerswaal Accountants & Adviseurs" <info@remmerswaal.nl>
Aan: "Jan Scherpenisse - Remmerswaal Accountants & Adviseurs" <scherpenisse@remmerswaal.nl>
Datum: 10-11-16 16:24:50
Onderwerp: Nieuwsbrief Remmerswaal Accountants & Adviseurs - 2016-11-10

Remmerswaal
donderdag, 10 november 2016
Geachte relatie,

Met deze mail ontvangt u een nieuwe uitgave van onze digitale nieuwsbrief, de editie van de maand november.

Wij willen u hiermee informeren over mogelijk voor u van belang zijnde actualiteiten en ontwikkelingen. Mocht u meer informatie over een of meerdere onderwerpen willen ontvangen en/of een vraag over een specifiek artikel hebben, dan kunt u natuurlijk altijd contact opnemen met uw Remmerswaal-adviseur. U kunt nog meer nieuwsitems vinden op onze site www.remmerswaal.nl. Daar treft u ook algemene informatie over onze organisatie aan.

Wij wensen u veel leesplezier.

Deze nieuwsbrief bevat de volgende items:


Pand ondernemer was keuzevermogen
Staatssecretaris kondigt reparatie aftrek kosten werkkamer in huurwoning aan
Kosten onderneming niet aftrekbaar als persoonlijke verplichting
Afkoop lijfrente en revisierente
Ontbinding arbeidsovereenkomst na twee jaar arbeidsongeschiktheid
Experiment met vervroegde inzet no-riskpolis
Schenking op papier heeft soms ongewenste gevolgen
Verlenging subsidieregelingen voor ondernemers
 
Pand ondernemer was keuzevermogenOndernemingswinst

 

Een ondernemer kan in het algemeen zelf bepalen of hij een vermogensbestanddeel al dan niet tot zijn ondernemingsvermogen rekent. Deze keuzevrijheid van de ondernemer voor de vermogensetikettering wordt beperkt door de redelijkheid. De grenzen van de redelijkheid worden overschreden als een ondernemer een gedeelte van een juridisch niet gesplitst pand tot zijn ondernemingsvermogen rekent terwijl dat gedeelte zelfstandig rendabel is te maken en op geen enkele wijze wordt gebruikt voor de onderneming.

Een procedure betrof de vraag of een ondernemer in het verleden ten onrechte zijn woonhuis als ondernemingsvermogen heeft aangemerkt. Dat had de ondernemer gedaan bij de aanschaf van de woning. Alle baten en lasten van het pand werden sindsdien tot de winst uit onderneming gerekend. Vervolgens stelde de ondernemer zich op het standpunt dat hij de woning ten onrechte tot zijn ondernemingsvermogen heeft gerekend omdat het om verplicht privévermogen zou gaan. Om dat standpunt te onderbouwen moest de ondernemer bewijzen dat de woning niet tot het ondernemingsvermogen mocht worden gerekend. Dat bewijs kwam erop neer dat de ondernemer aannemelijk moest maken dat hij het pand op geen enkele wijze gebruikte voor zijn onderneming.
Naar het oordeel van het gerechtshof slaagde de ondernemer er niet in om dat bewijs te leveren. De administratie van de onderneming werd in de woning gevoerd en de bedrijfsauto werd op het erf geparkeerd. Verder maakte de ondernemer gebruik van een bij de woning behorende schuur voor de opslag van materialen. Dat gebruik volstond voor dienstbaarheid van het pand aan de onderneming. De destijds gemaakte keuze voor ondernemingsvermogen kon daarom niet ongedaan worden gemaakt.

 
Staatssecretaris kondigt reparatie aftrek kosten werkkamer in huurwoning aanOndernemingswinst

 

De Hoge Raad heeft onlangs geoordeeld dat een huurrecht van een woning met een werkruimte ondernemingsvermogen kan zijn als de woning voor meer dan 10% zakelijk wordt gebruikt. Dit arrest heeft niet alleen gevolgen voor ondernemers, maar ook voor mensen die resultaat uit overige werkzaamheden genieten, zoals freelancers. Dit arrest is geen aanleiding voor andere ondernemers om hun eerder gemaakte en vaststaande keuze voor ondernemingsvermogen of privévermogen te herzien.

De staatssecretaris vindt dat het arrest van de Hoge Raad ongewenste gevolgen heeft. Daarom zal hij via een nota van wijziging bij het Belastingplan 2017 de behandeling van een werkruimte in een huurwoning in lijn brengen met de behandeling van een werkruimte in een koopwoning. Ondernemers en resultaatgenieters worden dan materieel hetzelfde behandeld, ongeacht of zij in een koop- of een huurwoning wonen. De opbrengst van die maatregel zal worden gebruikt om het aftrekpercentage van bepaalde gemengde kosten te verhogen.

 
Kosten onderneming niet aftrekbaar als persoonlijke verplichtingInkomstenbelasting

 

Uitgaven voor scholing kunnen onder voorwaarden een aftrekpost vormen in de inkomstenbelasting. Het moet gaan om de uitgaven die iemand doet voor het volgen van een opleiding, die is gericht op het verwerven van inkomen in box 1. De opleiding kan gevolgd worden om nieuwe vakkennis of bekwaamheid te verwerven, maar ook om bestaande vakkennis of bekwaamheid in stand te houden.

Een procedure voor de rechter ging over de vraag of iemand de door zijn echtgenote gemaakte opleidingskosten in aftrek kon brengen. Opmerkelijk was dat de echtgenote een zelfstandige ondernemer was en dat de opleiding betrekking had op het op peil houden van de vakkennis van de echtgenote. De opleidingskosten vormden dus kosten van de onderneming en konden in mindering gebracht worden op de winst uit onderneming van de echtgenote. Dat had tot gevolg dat de man deze kosten niet als scholingsuitgaven in aftrek kon brengen. Anders dan de man meende heeft hij hierin niet de vrije keus. Het enkele feit dat de echtgenote na toepassing van de zelfstandigenaftrek een zo lage winst had dat aftrek van de gemaakte kosten fiscaal geen nut had, maakte dat niet anders.

 
Afkoop lijfrente en revisierenteInkomstenbelasting

 

De premies voor een lijfrenteverzekering zijn onder voorwaarden aftrekbaar in de inkomstenbelasting. Daar staat tegenover dat de uitkeringen uit de lijfrente te zijner tijd belast zijn. Bij de afkoop van een lijfrenteverzekering wordt de ontvangen afkoopsom belast. Het gaat dus niet alleen om een correctie van de eerder in aftrek gebrachte premies, maar ook om het op de inleg behaalde rendement. Daarnaast wordt bij afkoop revisierente in rekening gebracht. Het berekenen van revisierente is een vorm van boete op afkoop. De revisierente bedraagt 20% van de waarde in het economisch verkeer van de lijfrenteverzekering. Doorgaans is deze waarde gelijk aan de ontvangen afkoopsom. Onder omstandigheden moet ook nog belastingrente worden betaald, zelfs over de revisierente. Dat laatste is volgens een uitspraak van de rechtbank toegestaan. De berekening van revisierente en belastingrente kan tot gevolg hebben dat meer dan het behaalde rendement op de inleg moet worden betaald, zelfs zonder rekening te houden met de over het rendement verschuldigde inkomstenbelasting.

Een voorbeeld uit de praktijk maakt dat duidelijk. De afkoopsom van een lijfrenteverzekering bedroeg € 11.525. Aan premies was betaald een totaal van € 9.041. Het rendement op de inleg was € 2.484. De revisierente bedroeg 20% van € 11.525, dus € 2.305. Omdat de aanslag inkomstenbelasting en de beschikking revisierente pas enkele jaren later werden vastgesteld, werd daarbij belastingrente berekend. Over de revisierente bracht de inspecteur € 199 belastingrente in rekening. Het totaal van revisie- en belastingrente kwam daarmee uit op € 2.504. Dat was al € 20 meer dan het behaalde rendement op de inleg. Over het rendement moest ook nog inkomstenbelasting worden betaald.

De rechtbank wees in dit geval het beroep van de belanghebbende af. De belanghebbende vond het in rekening brengen van revisierente van 20% onbillijk en onrechtvaardig. De rechtbank wees dat af omdat de rechter de innerlijke waarde of billijkheid van de wet niet mag beoordelen. Ook mag de rechtbank niet uit coulance afwijken van de juiste wetstoepassing. Alleen de staatssecretaris van Financiën is op grond van de zogenaamde hardheidsclausule daartoe bevoegd. Ten aanzien van de berekening van belastingrente over de revisierente leidt de rechtbank uit de wetsgeschiedenis af dat dit volgens de bedoeling van de wetgever is. Door het van overeenkomstige toepassing verklaren van de bepalingen uit de belastingwet die gelden voor de belastingaanslag op de beschikking revisierente bevat de wet volgens de rechtbank ook een materiële grondslag voor het berekenen van belastingrente over de revisierente.

 
Ontbinding arbeidsovereenkomst na twee jaar arbeidsongeschiktheidArbeidsrecht

 

De minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid heeft vorig jaar Kamervragen beantwoord over het niet beëindigen van een arbeidsovereenkomst na afloop van de verplichte loondoorbetalingsperiode bij ziekte. Werkgevers kiezen ervoor om de arbeidsovereenkomst niet te beëindigen om de transitievergoeding niet te hoeven betalen. De minister vindt dat niet van fatsoenlijk werkgeverschap getuigen.

Hof Den Haag deelt de opvatting van de minister niet. De werkgever heeft de keuzevrijheid om de kantonrechter te verzoeken om de arbeidsovereenkomst te ontbinden als een werknemer meer dan twee jaar arbeidsongeschikt is. Een wettelijke verplichting daartoe is er niet. Volgens het hof is het toegestaan om een arbeidsovereenkomst slapend te laten voortbestaan om op die manier te ontkomen aan het betalen van een de transitievergoeding. Het hof benadrukt dat de keuze om de arbeidsovereenkomst te laten voorduren niet zonder verplichting voor de werkgever is. Mocht een arbeidsongeschikte werknemer herstellen, dan is de werkgever verplicht om zich in te spannen voor re-integratie van de werknemer in het arbeidsproces.

Van slecht werkgeverschap in de zin van het Burgerlijk Wetboek is geen sprake. Dat betekent naar het oordeel van het hof dat een werkneemster, die na ruim twee jaar arbeidsongeschiktheid verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, geen recht had op een transitievergoeding.

 
Experiment met vervroegde inzet no-riskpolisSociale verzekeringen

 

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een ontwerpbesluit voor de vervroegde inzet van een no-riskpolis naar de Eerste en de Tweede Kamer gestuurd. In de begeleidende brief legt de minister uit dat het gaat om een experiment om mensen met een ziektewetuitkering al na de eerstejaars ziektewetbeoordeling in aanmerking te laten komen voor een no-riskpolis. De minister wil onderzoeken of dit de arbeidsparticipatie bevordert van de doelgroep. Het experiment moet in het eerste kwartaal van 2017 starten. De no-riskpolis is geregeld in de Ziektewet. Een no-riskpolis wordt nu afgegeven voor werknemers met een verondersteld hoog verzuimrisico door ziekte, zoals werknemers die voorafgaand aan een dienstbetrekking recht hadden op een WIA-uitkering en werknemers die na afloop van de wachttijd voor de Wet WIA minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn.

De doelgroep van het experiment bestaat uit personen zonder werkgever met een ziektewetuitkering, de zogenaamde vangnetters. In plaats van na twee jaar ziekte, komen zij in het experiment al na het eerste ziektejaar in aanmerking voor een no-riskpolis. Als zij in dienst treden bij een werkgever en binnen vijf jaar uitvallen wegens ziekte, komen zij in aanmerking voor ziekengeld op basis van de no-riskpolis. De werkgever is wel verantwoordelijk voor de re-integratie van de werknemer en moet aan de wettelijke verplichtingen, zoals het opstellen van een plan van aanpak, voldoen.

 
Schenking op papier heeft soms ongewenste gevolgenSuccessiewet

 

Een schenking kan niet alleen worden gedaan door geld of goederen te overhandigen, maar ook “op papier”. Dat gebeurt door bedragen schuldig te erkennen en over het schuldig gebleven bedrag rente te betalen. Een schenking op papier kan in een onderhandse akte of in een notariële akte worden vastgelegd. Schenkingen op papier zijn populair omdat de schenker kan blijven beschikken over het geschonken bedrag. Toch zit er een keerzijde aan schenkingen op papier. Het Burgerlijk Wetboek bepaalt namelijk dat een schenking vervalt als de schenker overlijdt en de bedoeling is dat de schenking pas na het overlijden van de schenker zal worden uitgevoerd. Op die bepaling geldt een uitzondering voor een schenking die door de schenker persoonlijk is aangegaan en in een notariële akte is vastgelegd. Wanneer de schenking vervalt, wordt bij de berekening van erfbelasting over de nalatenschap geen rekening gehouden met de schulden uit hoofde van de schenking op papier.

De vraag in een procedure was of schenkingen op papier de nalatenschap van de schenker verminderden. De erfgenamen, kinderen van de schenker, meenden dat dit het geval was. Zij moesten aannemelijk maken dat de schenkingen niet waren bedoeld om pas na het overlijden van de schenker te worden uitgevoerd. Volgens de rechtbank werd niet aan de bewijslast voldaan. De vorderingen van de kinderen waren direct opeisbaar, maar de schenker had onvoldoende geld om de schulden te voldoen. Wel had de schenker onroerende zaken, maar in de schenkingsakten stond niets over het voornemen of pogingen tot verkoop daarvan. De rechtbank vond van belang dat in de schenkingsakten stond dat de schenker het recht had om de schenkingen te herroepen zonder opgaaf van reden. In hoger beroep bevestigde het hof het oordeel dat de inspecteur de schuldig gebleven schenkingen terecht niet in mindering heeft gebracht op de nalatenschap.

 
Verlenging subsidieregelingen voor ondernemersSubsidies

 

De minister van Economische Zaken is van plan om een aantal subsidieregelingen voor ondernemers te verlengen. Het gaat om de regeling seed capital technostarters, de borgstellingsregeling mkb-kredieten, de regeling groeifaciliteit en de garantieregeling ondernemingsfinanciering. Deze regelingen hebben momenteel 1 juli 2017 als einddatum.

Seed capital technostarters
Deze regeling biedt participatiefondsen de mogelijkheid om renteloos te lenen van de Nederlandse staat om participaties in technostarters te verkrijgen. Het voornemen is om deze regeling te verlengen tot 1 juli 2019.

Borgstelling mkb-kredieten
Via de borgstellingsregeling mkb-kredieten kan een bank of een andere kredietverstrekker een borgstelling krijgen voor het sluiten van bepaalde kredietovereenkomsten met ondernemers in het mkb. Uit een in 2015 uitgevoerde evaluatie blijkt dat deze regeling doeltreffend is om bedrijven met toekomstperspectief aan een financiering te helpen wanneer zij te weinig zekerheden hebben om voor een regulier krediet in aanmerking te komen. Het voornemen is de regeling voort te zetten tot 1 juli 2022.

Garantie gericht op financiering met risicokapitaal voor ondernemers (groeifaciliteit)
De groeifaciliteit helpt mkb-ondernemingen om risicodragend vermogen aan te trekken. De Nederlandse staat verstrekt een garantstelling voor 50% van de waarde van verstrekte achtergestelde leningen of van het verstrekte aandelenkapitaal. De regeling is gericht op sterk groeiende kleinere bedrijven. Het gebruik van de regeling is sinds 2012 sterk toegenomen. Verwacht wordt dat de vraag verder zal toenemen. Daarom stelt de minister voor om de regeling te verlengen tot 1 juli 2020.

Garantieregeling ondernemingsfinanciering
De garantieregeling ondernemingsfinanciering is bedoeld om de toegang tot bankkrediet voor het bedrijfsleven te verbeteren. Banken kunnen een garantie van de Nederlandse staat krijgen voor kredieten die zij verstrekken aan ondernemers. In 2014 is de regeling geëvalueerd. Hieruit blijkt dat de regeling de doelgroep bereikt en leidt tot meer kredietverlening aan het mkb. Om die reden wil de minister de regeling verlengen tot 1 juli 2020.

 

Hopelijk heeft u de opgenomen artikelen als interessant en nuttig ervaren.

Twitter:
Wilt u op de hoogte blijven van actueel fiscaal nieuws? Volg ons op Twitter via @RemmerswaalInfo en mis geen belangrijk nieuws. Ook interesse voor nieuws van onze loonadviseurs volg dan ons op Twitter via @RemmerswaalLoon. Maar u kunt ons natuurlijk ook volgen via Facebook en Google+.

 



Met vriendelijke groet,

Remmerswaal Accountants & Adviseurs

U ontvangt deze e-mail van Remmerswaal Accountants & Adviseurs
Wilt u liever geen e-mail meer ontvangen op dit e-mailadres, klik dan hier om u af te melden.
www.remmerswaal.nlinfo@remmerswaal.nl